Inflatie en koopkracht zijn twee termen die tijdens de cao-onderhandelingen veelvuldig in de mond genomen worden. Maar bedoelen we hetzelfde? Olaf van der Kolk, bestuurslid van de Werkgeversvereniging Waterbedrijven, is in de pen geklommen en legt het verschil uit.
Door: Olaf van der Kolk
Je zult ongetwijfeld de afgelopen maanden de termen koopkrachtontwikkeling en inflatie voorbij hebben horen komen. Deze waren jarenlang stabiel en laag, maar dat was de afgelopen periode wel anders en heeft gevolgen voor onze portemonnee. We hebben er allemaal mee te maken en aan de cao-onderhandelingstafel komt dit uiteraard uitgebreid aan bod. Als je berichten over cao-onderhandelingen las ging het vorig jaar vooral over inflatie. Die was ook ongekend hoog.
Inflatie
De term inflatie wordt gebruikt om de algemene prijsontwikkeling te duiden. Goederen (bijvoorbeeld boodschappen) en diensten (bijvoorbeeld het treinkaartje) worden in de regel steeds duurder. Deze prijsstijging is niet voor alle goederen en diensten gelijk, denk bijvoorbeeld aan vorig jaar toen de energieprijzen enorm stegen, terwijl de prijsstijgingen voor andere producten minder hard omhoog gingen.
Meten van inflatie
Om ervoor te zorgen dat we een eenduidig en transparante meting hebben van de inflatie zijn er ‘mandjes’ samengesteld waarin een bepaald aantal verschillende producten en diensten zitten. Er wordt vervolgens op gezette tijden gekeken wat deze mandjes met dezelfde producten en diensten kosten. De prijsstijging ervan is dan de inflatie.
Er zijn verschillende mandjes die gebruikt worden om de inflatie te bepalen, voor consumenten wordt in de regel de consumpentenprijsindex (CPI) gebruikt. Dit cijfer wordt ook door cao-partijen gebruikt. Dit cijfer geeft aan hoeveel duurder het leven is geworden voor een gemiddeld huishouden. Deze wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) netjes bijgehouden en kun je online terugvinden.
Hoewel deze manier van meten een gestandaardiseerde waarde geeft, moet je wel alert blijven wat dit getal betekent. De situatie is voor ieder huishouden en persoon anders. Niet iedereen koopt dezelfde producten en diensten zoals die in het mandje van het CBS liggen. Als je bijvoorbeeld in een slecht geïsoleerd huis woont, weegt de stijging van de energieprijs voor jou veel zwaarder dan een gemiddeld huishouden. Maar als je daarentegen een vast contract voor 3 jaren hebt, geldt deze prijsstijging voor jou juist minder dan gemiddeld. Het effect daarvan zie je in bovenstaande grafiek van het CBS.
Tijdelijkheid inflatie
Inflatie hoeft ook niet structureel te zijn. Als er ergens in de wereld iets gebeurd zoals een oorlog of een pandemie, kunnen de prijzen van producten ineens stijgen. De inflatie stijgt dan ook ineens hard. Op een gegeven moment komt er weer wat rust in de wereld en zie je dat de prijzen ook weer dalen. Dit effect was vorig jaar heel duidelijk te zien. De prijzen van bijvoorbeeld voedsel en brandstof steeg enorm als gevolg van de oorlog in Ukraine. Nu zie je de prijzen en daarmee de inflatie weer flink afnemen.
Koopkracht
De inflatie zegt eigenlijk nog niets over hoeveel geld je te besteden hebt: de koopkracht geeft een veel beter beeld. Uiteindelijk gaat het er immers om wat je met je beschikbaar inkomen kunt kopen. Je besteedbaar inkomen bestaat uit je salaris of uitkering na aftrek van belastingen en premies en eventuele toeslagen van de overheid.
Dus, als je inkomen stijgt en de prijzen blijven gelijk, stijgt de koopkracht van het inkomen. Je kunt dan meer producten en diensten kopen met je inkomen. Bij inflatie worden producten duurder. Als je inkomen minder snel stijgt dan deze inflatie kun je met je inkomen minder producten kopen en dus daalt je koopkracht.
Overheid beïnvloedt koopkracht
Behalve de inflatie heeft ook de overheid invloed op je koopkracht. De overheid kan het veranderen van de tarieven in de loonbelasting, door gerichte maatregelen zoals het geven van toeslagen of andere maatregelen om de koopkracht beïnvloeden.
Vorig jaar heeft de overheid bijvoorbeeld verschillende maatregelen zoals het energieplafond getroffen om de gevolgen van de inflatie te dempen. De ontwikkeling van de koopkracht was toen daarom niet gelijk aan de ontwikkeling van de inflatie. De inflatie was enorm, de koopkracht daalde toen echter veel minder sterk.
Persoonlijke situatie beïnvloedt koopkracht
Ook hier geldt weer dat de koopkrachtontwikkeling enorm afhangt van je persoonlijke situatie. Zo kregen medewerkers er afgelopen jaar in de lagere schalen in % meer bij dan de hogere schalen. En of je veel voordeel had van de accijnsverlaging op brandstof of energieplafond hangt ook af of je (veel) auto rijdt en je energieverbruik.
Ook hier is gepoogd een en ander te standaardiseren. Dit gebeurt in de vorm van ‘koopkrachtplaatjes’, deze worden berekend voor voorbeeldhuishoudens. Het NIBUD heeft er zo’n 100 geïdentificeerd, je kunt hier je eigen situatie invullen en na laten rekenen.
Wat betekent inflatie en koopkracht voor cao-partijen
Cao-partijen streven ernaar om de koopkracht zoveel mogelijk gelijk te houden of zelfs, als dit mogelijk is, de koopkracht iets te laten stijgen. Als de inflatie hoog is kijken cao-partijen wat de invloed daarvan is op de koopkracht. Met name de vakbonden zullen een eventueel gedaalde koopkracht door een salarisverhoging willen compenseren. Bij een normale gematigde ontwikkeling van de inflatie is dat meestal ook geen probleem. Het wordt echter anders in situaties met extreme inflatie zoals we in 2022 zagen.
Het probleem is namelijk echter dat als iedereen de salarissen verhoogt naarmate de inflatie stijgt, dit vanzelf weer nog hogere inflatie tot gevolg heeft. Door een stijging van de loonkosten stijgen immers de prijzen van producten en diensten. Als cao-partijen niet oppassen ontstaat de gevreesde loon-prijsspiraal. Prijzen stijgen, de lonen stijgen maar de koopkracht blijft gelijk of daalt zelfs. Mensen met bijvoorbeeld een niet geïndexeerd pensioen of ZZP-ers die hun tarieven onvoldoende kunnen verhogen, betalen dan uiteindelijk de rekening.
Bij het bepalen van een loonsverhoging is ook de vraag of de inflatie structureel is of tijdelijk. Als de verwachting is dat de inflatie tijdelijk is, dan ligt het meer voor de hand om door middel van een eenmalige uitkering de koopkracht te behouden dan door het structureel verhogen van de lonen. In dat laatste geval jaag je immers de loon prijsspiraal alleen maar aan.
Tot slot. Aan de CAO-tafel zullen deze termen ongetwijfeld nog veelvuldig worden gebruikt, over wat daar uitkomt zullen we jullie uiteraard informeren!
Een eenmalige uitkering is in het geval van tijdelijke hoge inflatie helaas geen goede structurele oplossing. Dat inflatie na een piek weer normaliseert wil helaas niet zeggen dat de prijzen weer op hetzelfde niveau zijn als voor de inflatiepiek in de grafiek. Die suggestie wordt vaak ten onrechte gewekt. Het is de oppervlakte onder de grafiek die laat zien hoeveel de koopkracht (als er geen andere maatregelen zijn genomen) is verminderd. Een eenmalige uitkering is fijn voor het lopende jaar maar het jaar erop zijn de prijzen nog steeds een stuk hoger dan ze twee jaar geleden waren... Er is een verschil tussen inflatie die structureel is en éffect van inflatie dat structureel is. Bij tijdelijke hoge inflatie is dat laatste namelijk…